In een inclusief examenlandschap kan elke leerling laten zien over welke kennis en vaardigheden die beschikt. Soms heeft een leerling een ondersteuningsbehoefte. Het kan dan nodig zijn de manier van examineren aan te passen. Dit noemen we passend examineren.
Passend examineren richt zich op het variëren in afnamecondities. Zowel bij het schoolexamen als bij het centraal examen zijn er verschillende mogelijkheden om de afnamesetting voor een leerling met een beperking beter passend te maken. Ook is het mogelijk om een (individueel) PTA te maken voor bijvoorbeeld een beperkt belastbare leerling of een leerling die gebaat is bij een andere toetsvorm.
De school (het bevoegd gezag) beslist op welke manier de examensetting voor een leerling met een beperking beter passend wordt gemaakt. Aanpassingen mogen het examen inhoudelijk niet raken. Dan zou afbreuk gedaan worden aan de exameneisen en daarmee aan de waarde van het diploma.
Voor verschillende groepen leerlingen zijn er verschillende manieren om tot een passende examensetting te komen:
Door de bevorderende en belemmerende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling in kaart te brengen, kan worden onderzocht welke interventies of aanpassingen nodig zijn om de belemmeringen adequaat te ondervangen. Door inzet van hulpmiddelen of een (kleine) variatie in de examensetting kan aan veel belemmeringen op doeltreffende wijze tegemoet worden gekomen. Hulpmiddelen raken de exameneis niet en inzet is voor alle leerlingen mogelijk. De eerste stap bij passend examineren is dan ook te kijken naar de inzet van algemene hulpmiddelen. Passend examineren op basis van handelingsgericht werken kan worden gemotiveerd aan de hand van afspraken in het leerlingvolgsysteem en/of een onderwijsperspectiefplan.
Voor passend examineren op basis van wetgeving zijn twee zaken belangrijk:
Het artikel en de wet geven het bevoegd gezag van de school de bevoegdheid respectievelijk de verplichting om voor een leerling met een ondersteuningsbehoefte aanpassingen te realiseren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een objectief waarneembare beperking of chronische ziekte en een niet objectief waarneembare beperking. Bij een niet objectief waarneembare beperking is een deskundigenverklaring vereist. Naast de inzet van hulpmiddelen of variatie in de examensetting is ook verdergaande aanpassing mogelijk, zoals een verlenging van de examentijd met 30 minuten.
Deskundigenverklaring
Bij een aanpassing van de examensetting is bij een niet objectief waarneembare beperking een deskundigenverklaring nodig. Een deskundigenverklaring moet worden opgesteld door een psycholoog, orthopedagoog, neuroloog of psychiater. Op basis van de professionele standaard van deze deskundigen kijken zij doorgaans eerst naar het cognitief kunnen van een leerling. Dit is belangrijk aangezien dit een voorwaardelijk aspect is bij passend examineren. Als blijkt dat een leerling in principe beschikt over voldoende cognitieve vaardigheden voor het beoogde examen, dan kunnen deskundigen over eventuele aanpassingen in de examensetting adviseren. Aanpassingen zijn niet aan de orde bij brede cognitieve beperkingen of bij eenzijdigheid in de vaardigheden (bijvoorbeeld bij een disharmonisch profiel of trage verwerkingssnelheid).
Deskundigenverklaringen geven vaak een waaier aan mogelijkheden om aan belemmeringen tegemoet te komen. Belangrijk is deze adviezen te wegen in het licht van de opgedane ervaringen met de leerling in de dagelijkse onderwijspraktijk én de exameneis. Dit om tot doeltreffende aanpassing(en) te komen. Een deskundigenverklaring kan al op de basisschool of in de onderbouw van het vo zijn opgesteld. De noodzaak voor het treffen van aanpassingen in de wijze van examinering blijkt dan uit het leerlingvolgsysteem en een onderwijsperspectiefplan (opp) van de leerling waarin de ondersteuningsbehoefte zichtbaar is (bijgehouden).
Verschillende partijen
Bij de beslissing of een aanpassing doeltreffend is, zijn verschillende partijen betrokken:
De bevoegdheid en afweging om een aanpassing in de wijze van examineren wel of niet toe te staan, ligt bij de school (de directeur voor het bevoegd gezag). De mogelijkheid een leerling met een ondersteuningsbehoefte te ondersteunen
De school wordt op deze manier in de gelegenheid gesteld doeltreffende aanpassingen te doen voor een leerling met een ondersteuningsbehoefte. Let wel, de onderwijswetgeving verplicht de school niet om een aanpassing te doen. Deze verplichting volgt wel (onder meer) uit de WGBH/CZ. Het is aan de school om op basis van een helder afwegingskader na te denken over het variëren in afnamecondities voor een leerling met een ondersteuningsbehoefte en de mogelijke aanpassingen te concretiseren.
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van de examinering en naleving van de onderwijswetgeving waaronder het Uitvoeringbesluit WVO 2020 waarin onder meer (bekostigings) voorwaarden staan voor examinering. Om dit toezicht te kunnen houden, moet de school op grond van artikel 3.54 en artikel 3.55 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 elke aanpassing in de wijze van examinering melden aan de Inspectie. Het melden gebeurt door gebruik te maken van het ISD, het Internet School Dossier. Dit is ten behoeve van het toezicht achteraf. Het is geen verzoek om toestemming. De Inspectie verleent immers geen toestemming. De Inspectie is gesprekspartner van de school als het gaat om meer ‘logistieke’ aanpassingen. Noodzakelijke examinering thuis of in een ziekenhuis, het centraal examen op goede gronden in een andere school, quarantaine-oplossingen met een iets afwijkend tijdschema. Dergelijke aanpassingen tasten het examen niet aan, maar vergen wel goede controle en afspraken over levering en afnamecondities. In zo’n geval is overleg met de Inspectie essentieel.
Het CvTE is verantwoordelijk voor het vaststellen van de examenopgaven, antwoordmodellen en de normering. Ook stelt het de wijze vast waarop deze moeten worden afgenomen. De centrale examens beogen op een eenduidige manier voor alle leerlingen vast te stellen in welke mate de doelen (de centrale exameneisen) zijn bereikt. Centrale examens zijn hiermee een wezenlijk onderdeel van de kwaliteitsborging en leveren een bijdrage aan de waarde en het civiel effect van het diploma. Uit het centrale en voorgeschreven karakter van het centraal examen vloeit voort, dat de afweging van mogelijkheden niet alleen bij de school berust, maar deels ook bij het CvTE. Het CvTE is verantwoordelijk voor het vaststellen van centrale examens en toetsen die zo veel als mogelijk kunnen worden ingezet om de kennis en vaardigheden van de leerlingen te toetsen. Het bevoegd gezag is er verantwoordelijk voor een passende afnamesetting te realiseren als de verwachting is dat een leerling in staat is het examen met goed gevolg af te leggen, maar een ondersteuningsbehoefte dit belemmert.
Het CvTE is vertegenwoordigd binnen het Expertisepunt passend examineren vo dat kan adviseren bij voorgenomen wijzigingen die de inhoud van het examen raken of kunnen raken. Daarbij kan het gaan om aanpassingen van bijvoorbeeld een praktisch examen in verband met de beperking van de kandidaat of het toestaan van hulpmiddelen die niet standaard zijn, omdat zij exameneisen aantasten of kunnen aantasten.
Expertisepunt passend examineren vo
Het Expertisepunt passend examineren vo is een initiatief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), DUO Examenloket en het College voor Toetsen en Examens (CvTE). Het Expertisepunt passend examineren vo biedt scholen informatie over de mogelijkheden die er zijn om aan te sluiten bij de ondersteuningsbehoefte van een leerling. Er wordt een breed beeld geschetst van denkbare aanpassingen en de inzet van hulpmiddelen. Hierdoor wordt inzichtelijk welke ruimte er is en de grens die het bevoegd gezag hierbij moet bewaken. Mocht na het lezen van de informatie er nog onvoldoende uitsluitsel zijn over de inzet van een hulpmiddel of aanpassing in een specifieke situatie, dan kunnen scholen advies vragen aan het Expertisepunt via het contactformulier.